|
|||||||||||
|
|||||||||||
|
3 mei 2008 Bijstand, gezamenlijke huishouding en hoofdverblijfEen onderwerp waar veel misverstanden over bestaan en waar veel mee mis gaat is de gezamenlijke huishouding. Als echtgenoot wordt voor de toepassing van de WWB tevens aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert. Zie artikel 3 van de Wet Werk en Bijstand. Mensen die een bijstandsuitkering hebben en een vriend of vriendin hebben die vaak op bezoek komt en misschien wel eens overnacht, maar ergens anders woont, lopen een groot risico, waar zij zich vaak niet van bewust zijn. Bij de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke huishouding, is, o.a. indien betrokkenen gehuwd zijn geweest of samen een kind hebben, zie hiervoor lid 4 van artikel 3 van de Wet Werk en Bijstand, bepalend of sprake is van een gezamenlijk hoofdverblijf. In een uitspraak van 15 april 2008, BC9662, heeft de Centrale Raad van Beroep aangegeven dat hierbij de bewijslast bij de gemeente rust indien het een belastend besluit betreft. De intrekking van een uitkering is een belastend besluit. In de uitspraak worden nog enkele dingen gezegd over de betekenis die aan bepaalde omstandigheden, zoals de aanwezigheid van herenkleding in een woning waar een vrouw die een uitkering ontvangt, woont, moet worden toegekend. Ook komt in de uitspraak naar voren dat het feit dat een persoon wel eens bij de ander, die een bijstandsuitkering heeft, overnacht, niet voldoende is voor de conclusie dat hij bij de ander zijn hoofdverblijf heeft en dus sprake is van een gezamenlijke huishouding. Zie voor de uitspraak BC9662. update 20 mei 2008
|
|