Ontslag politieagent wegens plichtsverzuim
De Rechtbank te Leeuwarden heeft op 19 januari 2004 een beschikking
van de Korpschef vernietigd waarbij een politieagent wegens
plichtsverzuim ontslagen was, vernietigd. Omdat het hier een
ambtenaar betreft, oordeelt over dit ontslag de sector bestuursrecht
van de Rechtbank en niet de Kantonrechter.
De gronden van het ontslag waren:
-
Hij had een automobilist staande gehouden en een bekeuring gegeven
omdat de uitlaat van diens auto defect zou zijn. De werkelijke reden
zou geweest zijn dat de automobilist de vriendin van de politieagent
beledigd zou hebben.
-
Hij had getuigen benaderd tijdens een onderzoek van het Bureau
Interne Veiligheid. Dit bureau is kennelijk belast met onderzoeken
naar gedragingen van politieambtenaren. Het Bureau Interne Veiligheid
stelde een onderzoek in naar zijn gedragingen. Hij wilde daarbij
weten wat die getuigen over hem zouden hebben gezegd.
-
Hij had in een brief gesteld dat een hoofdinspecteur die bij het
onderzoek betrokken was, niet objectief was, wat hij niet zou hebben
kunnen onderbouwen. Daarmee zou hij de integriteit van die
hoofdinspecteur hebben aangetast.
-
Hij had een automobilist niet laten blazen, terwijl hij zou hebben
geroken dat die automobilist drank op had. De reden waarom hij die
automobilist niet had laten blazen zou zijn dat het een bekende was.
-
Hij had gebruik maakt van zijn bevoegdheden als politieambtenaar om
bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer gegevens op te vragen voor privédoeleinden.
-
Hij zou zich schuldig hebben gemaakt aan “doorgaand
onprofessioneel gedrag”. Hij had afwijkende opvattingen
over de manier waarop leiding moest worden gegeven en beschouwde
zichzelf als “informeel leider” en veroorzaakte
moeilijkheden door zijn houding tegenover leidinggevenden.
De Rechtbank oordeelde dat in de onder punt 1, 2 en 5 bedoelde
voorvallen sprake was van plichtsverzuim, zodat de Korpschef op die
gronden bevoegd was om hem disciplinair te straffen, doch dat gold
niet voor de onder punt 3, 4 en 6 bedoelde punten.
De onder punt 1 en 5 bedoelde voorvallen komen er op neer dat
betrokkene zijn bevoegdheden als politieambtenaar gebruikt heeft voor
privédoeleinden. De Rechtbank laat er geen twijfel over
bestaan dat dit niet toegestaan is en plichtsverzuim oplevert. Voor
wat betreft het onder punt 4 bedoelde voorval kan van belang zijn dat
ook het niet laten blazen van een automobilist die gedronken is
plichtsverzuim kan opleveren als de reden waarom de politieagent de
automobilist niet laat blazen, is dat het een bekende betreft. In dit
geval leverde dit geen plichtsverzuim op omdat niet (voldoende) vast
stond dat de politieagent geroken had dat de automobilist had gedronken.
Ook het benaderen van getuigen tijdens het onderzoek dat het Bureau
Interne Veiligheid naar zijn gedragingen had ingesteld (punt 2)
levert plichtsverzuim op. De Rechtbank was van oordeel dat hij had
moeten beseffen dat hij daarmee de desbetreffende personen onder druk
kon zetten en daarmee het onderzoek belemmerde.
Met betrekking tot de voorvallen bedoeld onder punt 3 en 6 komt naar
voren dat ook een politieagent vrijheid van meningsuiting heeft. Een
politieagent mag opvattingen hebben die afwijken van de -
officiële - opvattingen of de opvattingen van zijn bazen en mag
die opvattingen ook kenbaar maken. Uit de beoordeling van het onder
punt 3 bedoelde voorval komt naar voren dat hij het recht heeft het
standpunt in te nemen dat een ambtenaar die een onderzoek naar zijn
gedragingen instelt niet objectief is. Dat hij dat standpunt niet
hard kan maken betekent niet dat hij het niet kenbaar mag maken.
Het doorgaand onprofessioneel gedrag kwam er op neer dat hij
afwijkende opvattingen had over de manier waarop leiding moest worden
gegeven en dat hij in verband met die opvattingen door zijn houding
problemen veroorzaakte. Na een soort functioneringsgesprek dat in het
najaar van het jaar 2000 zou hebben plaatsgevonden zou hij zijn
gedrag zodanig hebben aangepast dat zijn houding geen problemen meer
veroorzaakte. Daarom kon dit bij het ontslag geen rol spelen. Dat hij
de afwijkende opvattingen die in het verleden tot die problemen had
geleid nog steeds had en ook later nog kenbaar had gemaakt deed daar
niet aan af.
De Rechtbank oordeelde op grond hiervan dat tussen de aanleiding en
het ontslag geen evenredigheid bestond. Daarbij moet in aanmerking
worden genomen dat van de 6 gevallen van plichtsverzuim er 3 waren
overgebleven. Met betrekking tot de op te leggen straf zal de
korpschef nu een nieuwe beslissing moeten nemen met inachtneming van
de uitspraak van de Rechtbank.
Uitspraak
Meer over ontslag
|